Roger, wanneer maakte je voor het eerst kennis met Karel Geirlandt?
In 1956 – ik ontmoette hem als advocaat. Hij vertegenwoordigde de eigenares van de woning die ik samen met mijn vrouw Hilda huurde in de Lange Steenstraat in Gent. Er was een conflict gerezen over het dak van het huis. Karel bracht een bezoek om de zaak uit te klaren. Hij merkte meteen dat er veel schilderijen aan de muur hingen. Het geschil tussen verhuurder en huurder was snel afgehandeld, over de kunst raakten we niet uitgepraat.
Jij en je vrouw, Hilda Colle, hadden reeds een uitgebreide collectie?
Neen, we hadden die werken niet zelf gekocht. Ze waren afkomstig van onze ouders. Hilda’s vader had enkele werken geschonken. Het overgrote deel kwam evenwel van mijn vader. Hij was actief als encadreur. De schilders die hun werk wilden laten inkaderen, hadden daar vaak de middelen niet toe. Ze betaalden in natura. Op die manier had mijn vader een verzameling aangelegd. Wij hadden tot op dat moment zelf nog geen enkel kunstwerk aangekocht.
Wat waren jullie professionele bezigheden medio jaren 50?
Hilda en ik hadden tijdens de oorlogsjaren gestudeerd. Kort na de oorlog waren we gehuwd. We gingen aan de slag in de medische wereld. Ik was als geneeskundig specialist verbonden aan de universiteit van Gent.
Van welke schilders hingen er werken in jullie woning in de Lange Steenstraat?
Mijn schoonvader had onder andere werk van Constant Permeke. Bij mijn ouders thuis maakte ik kennis met lokale Gentse kunstenaars, onder meer Jan-Frans De Boever, Karel Van Belle en Henry Nuyttens. Als zij een tentoonstelling hadden, liepen ze bij mijn vader langs om hun werken te laten inkaderen. Als kind en jongeling leefde ik in een huis waar werken van hen aan de muren hingen. Met de hedendaagse kunst had ik omstreeks 1956 weinig voeling. Reeds tijdens ons eerste gesprek vond Karel echter vruchtbare grond bij mij.
Over welke kunst sprak hij?
Hij had het onder andere over de abstracte kunst. Ik had lange studies achter de rug die al mijn tijd hadden gevergd. Met de kunst was ik enkel in aanraking gekomen via de werkzaamheden van mijn vader. Ik was helemaal niet vertrouwd met de nieuwste tendensen, maar het prikkelde me wat Karel erover vertelde.
Hoe ontwikkelde jouw kunstappreciatie zich vanaf dan?
Ik verdiepte me in de abstracte kunst. Het eerste werk dat ik gekocht heb – in 1959 – was van de hand van Jan Burssens. Ik leerde ook het werk kennen van Octave Landuyt. Burssens en Landuyt waren aanstormende talenten in het Gentse. Ik was zeer enthousiast over de nieuwe kunst en werd nieuwsgierig naar wat er buiten Gent gebeurde. In het Brusselse, onder meer in het Paleis voor Schone Kunsten, maakte ik bijvoorbeeld kennis met het werk van Gaston Bertrand en Maurice Wyckaert. In Brussel stond men verder dan in Gent, dat was zonneklaar.
In november 1957 was je betrokken bij de oprichting van de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst. Jouw handtekening prijkt onder de oprichtingsverklaring. Waarom wilde jij je voor die zaak engageren?
We wilden ijveren voor de oprichting van een autonoom museum dat exclusief in het teken zou staan van de levende kunst. We wilden het publiek in contact brengen met actuele kunst. In het begin was het een kleine groep, maar de groep werd ieder jaar omvangrijker. Op termijn werd het een belangrijke vereniging. We benaderden kunstenaars om grafiekuitgaven te maken die we aan onze leden aanboden. Het lidgeld zelf stelde niet zo heel veel voor. Onder meer Jan Burssens en Octave Landuyt hebben grafiek geleverd. Maar we wilden ons niet beperken tot de kunstenaars die in Gent actief waren. We vonden het belangrijk om Brusselse kunstenaars en kunstcritici uit te nodigen om hun ideeën te komen uiteenzetten, onder wie Gaston Bertrand.
In andere steden werden ook kunstkringen opgericht, maar de Vereniging onderscheidde zich door de expliciete doelstelling om te komen tot een museum van hedendaagse kunst. Waarom leefde dit zo sterk in Gent?
Misschien omdat er in Gent een heel grote vijandigheid bestond tegenover alles wat hedendaags was? De Franstalige Gentenaar Paul Eeckhout, de conservator van het Museum voor Schone Kunsten, belichaamde die houding het sterkst. We wonden er geen doekjes om: niets minder dan een museum voor hedendaagse kunst stond ons voor ogen. Karel Geirlandt was de grote gangmaker van die gedachte. Hij was de drijvende kracht van de Vereniging.
Wie waren tijdens de beginjaren de andere actieve leden van de V.M.H.K.?
René Ide, ondervoorzitter, was in de eerste jaren zeer betrokken bij de werking van de Vereniging. Herman Burssens, de broer van Jan, was zeer actief als penningmeester. Kunstenaar-architect Jozef Mees had ook een belangrijk aandeel in de werking van de vereniging, net zoals architect Dan Craet, die een schoonbroer was van Jan en Herman Burssens. Na enige tijd – op het einde van 1960 – trad ik zelf toe tot de beheerraad en werd daarna secretaris. Ik verving notaris Jo Verbrugghen, die zich minder kon engageren als bestuurslid. Ik heb me met volle overgave van mijn taken gekweten. Nog later trokken Joris Broget, een heel sterk Vlaamsgezinde man, en John Bultinck, advocaat en vennoot van Karel, heel veel werk naar zich toe. Omdat de Vereniging steeds belangrijker werd, werden de leden van onze beheerraad uitgenodigd om te zetelen in de adviescommissie van het Museum voor Schone Kunsten. Ik werd in 1964 gevraagd als commissielid. Karel Geirlandt en Jozef Mees waren me reeds voorgegaan. We ijverden voor de aankoop van hedendaagse kunst door het Museum voor Schone Kunsten, niet alleen van Gentse of Belgische, maar ook van buitenlandse kunstenaars. Het ging er soms heftig aan toe. Wij discussieerden op een zeer vinnige manier. Het is niet uitgesloten dat sommige commissieleden die voorstanders waren van de oude kunst de handdoek gooiden omdat we zo fel uit de hoek konden komen. Alhoewel de conservator geen stemrecht had, wist hij echter soms toch te bewerkstelligen dat de Gentse gemeenteraad onze adviezen in de wind sloeg. Zo werd bijvoorbeeld de aankoop van een werk van Lucio Fontana verijdeld. De Vereniging heeft toen zelf het werk aangekocht, hoewel ze niet over veel middelen beschikte. Andere aankoopvoorstellen, onder meer werken van Karel Appel, Pierre Alechinsky en Maurice Wyckaert, werden wel ingewilligd. We lieten onze invloed gelden, ook al vormden we toen een minderheid. We maakten heel wat lawaai en na verloop van tijd kon men niet meer om ons heen.
Dit interview met Roger Matthys werd afgenomen op 23 januari 2014. Roger Matthys overleed op 22 februari 2016. De geredigeerde tekst werd gefiatteerd door Bruno Matthys, zijn kleinzoon. Het interview werd eerder gepubliceerd in Documenten & Argumenten. Tijdschrift over de geschiedenis van het S.M.A.K., nr. 1, S.M.A.K., november 2018.
Transcriptie: Jeanne Vauterin
Redactie: Koen Brams