Van 2 oktober tot 14 november 1965 liep in het Gentse Museum voor Schone Kunsten (MSK) het Nationaal Salon voor Schone Kunsten. De organisatie was in handen van de Vereniging der Gentse Kunstsalons, een in 1950, onder impuls van het Gentse stadsbestuur, in het leven geroepen vereniging zonder winstoogmerk. In 1965 stond Robert Despiegelaere, van beroep leraar, nog maar kort aan het hoofd van de vzw. Paul Eeckhout, conservator van het MSK, was van nabij betrokken bij de salonorganisatie. Het Salon werd gefinancierd met subsidies van Stad, Provincie en Staat en met de lidgelden van de Vereniging der Gentse Kunstsalons.
Het Salon was in 1965 aan zijn 51ste editie toe. Het eerste Gentse Salon voor Schone Kunsten dateerde van 1792 en was meteen ook het allereerste kunstsalon in de Zuidelijke Nederlanden. De Salons waren officiële, door de overheid gesponsorde, publiek toegankelijke tentoonstellingen van schilderkunst, beeldhouwkunst en grafiek. Het was de ambitie een soort state of the art te presenteren, een momentopname van de eigentijdse beeldende kunst in het land. In de 19de eeuw brachten de salons vooral de maatschappelijke bovenlagen op de been. Pas aan het einde van de 19de eeuw was er sprake van een geleidelijke (en eerder beperkte) ‘democratisering’. In België waren (na 1830) Antwerpen, Brussel, Gent en Luik lange tijd de vier officiële Belgische salonsteden. Ze organiseerden beurtelings het kunstsalon.
Wie wilde deelnemen aan het salon van 1965, diende Belg te zijn en zijn/haar werk voor te leggen aan een van de talrijke ‘aanvaardingsjury’s’ in de vier Belgische steden (Antwerpen, Brussel, Gent en Luik). In 1965 ging het echter niet om ‘slechts’ vier aanvaardingsjury’s, maar wel om acht. In elk van de steden werkten twee aanvaardingsjury’s, één voor figuratieve kunst en één voor niet-figuratieve kunst. Die splitsing van de aanvaardingsjury’s was voor de beeldhouwer Oscar Jespers aanleiding om zijn ontslag te geven als jurylid. De juryleden waren niet alleen kunstenaars, zoals Jespers, maar ook kunsthistorici en museumconservatoren. Slechts in een van de Brusselse aanvaardingsjury’s was een vrouw te vinden, de kunsthistorica Francine-Claire Legrand. In Gent werd tevens een plaatsingsjury samengesteld, die instond voor de accrochage van de werken. Uit ongeveer 1.500 ingezonden kunstwerken selecteerden de jury’s er ongeveer 350.
Het salon bood mogelijkheden voor meer naambekendheid, erkenning en marktwaarde. Tevens was er een kans dat een werk voor de museumcollectie zou worden aangekocht. Omdat de inzet zo groot was, ging een salon nooit voorbij zonder heisa in de pers. Zo waren de wijze waarop de jury’s samengesteld waren en hun beslissingen onveranderlijk de aanleiding tot hevige kritiek.
De organisatoren nodigden sommige kunstenaars uit om als bevoorrecht exposant, zonder selectieprocedure, deel te nemen aan het Salon. Het ging om kunstenaars die omwille van hun faam een onbetwiste meerwaarde betekenden. Geïnviteerde kunstenaars dienden géén selectieprocedure te doorlopen. De ‘invités’ in 1965 waren onder meer Victor Servranckx en Pierre Alechinsky (regio Brussel), Pol Mara en Isidoor Opsomer (regio Antwerpen) en Leon De Smet en Frans Masereel (regio Gent). Sommige ‘invités’ waren overigens lid van een van de aanvaardingsjury’s.
De naam van René Magritte ontbreekt in de lijst van ‘invités’ die bewaard wordt in het archief van het Museum voor Schone Kunsten. Hij werd net als elke andere gewone sterveling gevraagd om werk voor te leggen aan een van de twee aanvaardingsjury’s in Brussel die op 1 september 1965 samenkwam. Magritte zond geen werk in en meldde pas twee weken na de vergadering van de Brusselse jury’s dat hij niet meedeed wanneer zijn werk aan het oordeel van een jury moest worden onderworpen.
René Magritte (1898-1967) was net geen 67 wanneer het 51ste Gentse Nationaal Salon voor Schone Kunsten plaatsvond. Hij was niet jong meer en niet onbekend. Op het moment dat hij zijn brief richtte aan de salonorganisatoren, maakte Harry Torczyner, zijn agent in de Verenigde Staten, de laatste afspraken met het Museum of Modern Art (MoMA) voor een overzichtstentoonstelling van de kunstenaar in New York. Torczyner werkt dan al jaren samen met Magritte om het werk van de kunstenaar steviger te profileren op de internationale kunstscene. Magritte had al eerder aandacht gekregen in de Verenigde Staten, maar de grote retrospectieve tentoonstelling in New York (15 december 1965-27 februari 1966) bezegelde zijn doorbraak aan de overkant van de oceaan. Ze leverde hem een indrukwekkend veelvoud aan status op in vergelijking met wat het Nationaal Salon voor Schone Kunsten in Gent had kunnen betekenen.
Het 51ste Gentse Salon voor Schone Kunsten was de allerlaatste editie.
Met dank aan: Catherine Verleysen, Veerle Verhasselt en Sofie Corneillie (Museum voor Schone Kunsten, Gent), Femke Van der Fraenen en Sandra Vervynck (Universiteitsbibliotheek Gent), Koen Brams, Simon Delobel en Wouter De Vleeschouwer.