Op 25 april 1978 richt Jan Hoet, conservator van het Gentse Museum van Hedendaagse Kunst (M.H.K.), een brief aan de Schepen van Cultuur, Robert Vandewege. Hoet polst of hij de “(…) Amerikaanse [Canadese, sic] kunstenaar-beeldhouwer David Rabinowitch [mag] betrekken in de reeds geplande tentoonstelling met Raoul De Keyser-Richard Tuttle-Philippe Van Snick, in het Museum van Hedendaagse Kunst, die doorgaat van 26 mei tot 26 juni 1978 (…)”. David Rabinowitch (°1943) zou hierbij de plaats innemen van zijn Duitse collega Ulrich Rückriem (°1938), omdat laatstgenoemde niet over voldoende kunstwerken zou beschikken voor de tentoonstelling. Aangezien dit probleem zich amper een maand (!) voor de opening van de tentoonstelling voordoet, is de conservator genoodzaakt snel te schakelen en schotelt hij meteen een pasklaar alternatief voor. Een aantal beeldhouwwerken van de Canadese kunstenaar bevinden zich in Duitsland, waar ze eenvoudig kunnen worden opgehaald.
Robert Vandewege zal mogelijk verbaasd hebben opgekeken tijdens het lezen van Hoets brief. Eerder had de conservator hem immers gemeld dat Ulrich Rückriem dé blikvanger moest worden van de manifestatie. Op 15 februari 1978 vroeg Hoet om die reden bijkomende financiële inspanningen: “Om deze kunstenaar (…) in de mogelijkheid te stellen een speciaal voor deze tentoonstelling geconcipieerde environmentcreatie te realiseren (met grote beeldhouwwerken in de grote rotonde en het peristilium van het museum) dient de kunstenaar een som van 11.600 DM of +- 170.000 Bfr. te investeren in de aankoop van 12 m3 dolomietsteen (…).” Verderop in de brief stelde Hoet nadrukkelijk dat het voor de kunstenaar enkel mogelijk is om deel te nemen, indien het M.H.K. dit volledige bedrag aan de materiaalleverancier voor haar rekening nam. Hij voegde eraan toe dat het bedrag nadien aan de Stad Gent zou worden terugbetaald “van zodra hij [Ulrich Rückriem] deze environmentsculptuur aan een derde weet te verkopen. Zolang dat niet gebeurt blijft het werk in depot van het museum”.
Op 15 februari 1978 wil Hoet per se dat Ulrich Rückriem deelneemt aan de expo in zijn museum; iets meer dan twee maanden later pleit hij ervoor om diens plaats te laten innemen door David Rabinowitch, een kunstenaar die hij — volgens een brief (d.d. 9 januari 1978) aan Galerie Annemarie Verna in Zürich — tijdens de voorbereidingen reeds naar voor had geschoven als potentiële vierde deelnemer. Wat heeft Hoet van gedachten doen veranderen? Deze vraag kan op dit ogenblik nog niet worden beantwoord.
Wat de ware reden voor Rückriems afwezigheid ook moge zijn, de verdere voorbereiding van de tentoonstelling in het M.H.K. verloopt vervolgens ook niet zonder slag of stoot. Enkele dagen voor de opening valt tijdens het lossen van de massief stalen sculpturen van David Rabinowitch een loodzwaar onderdeel op de trappen aan de ingang van het museum. Twee treden worden zwaar beschadigd. De tentoonstelling zelf komt gelukkig niet meer in het gedrang: op 2 juni 1978 opent Raoul De Keyser, David Rabinowitch, Richard Tuttle, Philippe Van Snick onder grote belangstelling de deuren. De uitnodigingen zijn tijdig aangepast, maar de bijhorende enveloppes waren reeds gedrukt. Een oplettende genodigde kan zo de naam van Ulrich Rückriem op de plaats bespeuren… van die van zijn Canadese evenknie.
Zoals het ook bij latere, door Jan Hoet georganiseerde tentoonstellingen meermaals de gewoonte is, vinden enkele geëxposeerde werken hun weg naar de collectie van het museum. Zo wordt Eclips II van Philippe Van Snick door het museum aangekocht op het einde van datzelfde jaar en biedt Raoul De Keyser aan om Krijthoek 190 (1977), een van de meest prominente werken in zijn presentatie, in langdurige bruikleen te geven. Van de buitenlandse kunstenaars David Rabinowitch en Richard Tuttle wordt op korte termijn niets toegevoegd. Opvallend is echter een andere aanwinst in 1978: een grote tweedelige sculptuur uit graniet, getiteld Doppelstück (1977), van niemand minder dan Ulrich Rückriem. Hoets interesse om een belangrijk werk van deze kunstenaar aan te schaffen dateert reeds van augustus 1977, maar de uiteindelijke aankoop wordt pas goedgekeurd door het Gentse stadsbestuur in de loop van mei 1978, in volle voorbereiding van de tentoonstelling – zonder Rückriem.
Met dank aan: S.M.A.K. Gent (Véronique Van Bever, Lien Roelandt en Geert Wijns), Koen Brams, Inge Ketelers en Simon Delobel.