“De speciale bevestiging, ingevolge gewicht en bijzonder formaat, op de hoofdwand van onze woonkamer en het eigen leven dat het ding bij ons is gaan leiden, doen er ons toe besluiten het niet ter beschikking te stellen”: in deze opvallende bewoordingen laat kunstenaar Raoul De Keyser (1930-2012) op 12 mei 1982 in een brief aan conservator Jan Hoet (1936-2014) weten dat hij een schilderij (d.d. 1978) van Eugène Leroy (1910-2000) niet wenst uit te lenen voor een overzicht met werken van de Franse schilder dat vanaf eind juni te zien is in het Gentse Museum van Hedendaagse Kunst.
In de bruikleenaanvraag (d.d. 27 april 1982), voorafgaand aan het antwoord van Raoul De Keyser, heeft Jan Hoet het over een tentoonstelling die gewijd is aan het werk van Eugène Leroy, de Gentse schilder Dan Van Severen (1927-2009) en de jonge Franse kunstenaar Jean-Sylvain Bieth (°1955). Het is echter niet meteen duidelijk of het om een gezamenlijke tentoonstelling of om drie afzonderlijke presentaties gaat. Ook het promotiedrukwerk schept verwarring: de affiche laat uitschijnen dat het om een confrontatie tussen het werk van Leroy en Van Severen gaat (en dat het project van Bieth apart gepresenteerd wordt), terwijl op de uitnodigingskaart plots een vierde naam aan het rijtje wordt toegevoegd. Een kleine maand voor de opening wordt immers besloten om ook de installatie Supermundane Egregious Eirenicon (1982) van de Antwerpse kunstenaar Vic Gentils (1919-1997) te tonen in het museum. Uiteindelijk krijgt elke kunstenaar individuele zalen ter beschikking en worden er vier afzonderlijke catalogi samengesteld. Voor de expo van Gentils wordt zelfs een extra affiche gedrukt.
Voor Eugène Leroy’s presentatie bekomt Jan Hoet het leeuwendeel van de werken bij de kunstenaar, die woonachtig is in Wasquehal, bij de Belgisch-Franse grens. Daarnaast selecteert de conservator werken uit de verzameling van diens zoon Jean ‘Géno’ Leroy en doet hij een beroep op een handvol Belgische privéverzamelaars, onder wie de schilders Karel Dierickx en Raoul De Keyser. Laatstgenoemde is de enige die niet instemt met de bruikleen. De ware reden voor deze weigering is vooralsnog niet gekend, maar dat de kunstenaar een bijzondere band met het schilderij en de familie Leroy heeft, staat vast.
Raoul De Keyser komt in contact met Eugène Leroy via zijn zoon Jean, die in het najaar van 1977 een galerie opent in Parijs. Zijn eerste tentoonstelling is de groepsexpositie Beervelde 66: De Keyser, Elias, Lucassen, Raveel. Niet lang nadien, in april-mei 1978, heeft De Keyser in dezelfde galerie zijn eerste solo in Frankrijk, waarin hij recente schilderijen en tekeningen brengt. Als dank voor de samenwerking schenkt hij de galeriehouder een werk op papier uit 1976. Enkele weken later zakken Eugène en Jean Leroy af naar Gent om samen met hun Belgische vriend diens grote doeken te gaan bekijken in de door Jan Hoet samengestelde manifestatie Raoul De Keyser, David Rabinowitch, Richard Tuttle, Philippe Van Snick in het Museum van Hedendaagse Kunst. Op korte termijn ontstaat een hechte vriendschap tussen Leroy en De Keyser. Beide kunstenaars hebben grote waardering voor elkaars werk. Zo blijkt uit notities in De Keysers dagboeken dat hij in de aanloop naar de groepstentoonstelling Dessins in de galerie van Jean Leroy (zomer 1979), waaraan zowel De Keyser als vader Leroy deelnemen, twee werken op papier heeft geruild met de galeriehouder voor een tekening van diens vader. Beide tekeningen van De Keyser waren eerder te zien in een duotentoonstelling (met Hugo Duchateau) in de Wittepoppentoren te Hasselt in 1977. De Keyser stelt nadien niet meer tentoon in de galerie van Leroy, maar het contact met de familie blijft goed.
Ook het eerder vermelde schilderij van Eugène Leroy komt in het bezit van De Keyser via een ruil met een eigen werk, vermoedelijk rechtstreeks met de kunstenaar zelf. Waar en wanneer beide werken precies geruild zijn, is niet met zekerheid te bepalen, maar het doek van De Keyser — een vierkant olieverfschilderij uit 1979 — is in de zomer van 1980 nog te zien in de expositie Beervelde 1966 – nu: Raoul De Keyser, Etienne Elias, Lucassen, Roger Raveel in De Vleeshal in Middelburg. In de bijhorende catalogus staat vermeld dat De Keyser eigenaar is van het werk. In de periode tussen deze tentoonstelling en de bruikleenaanvraag van Jan Hoet, komt de naam Leroy slechts eenmaal voor in de eerder aangehaalde dagboeken van De Keyser: op 8 november 1981 brengt De Keyser samen met zijn echtgenote Dina Baudoncq een bezoek aan de Leroy’s in Wasquehal. Hoewel in het dagboek niets wordt vermeld over de ruil, lijkt de kans groot dat de kunstenaars toen een werk hebben uitgewisseld. Zowel het werk van Leroy als dat van De Keyser zijn tot op heden nog steeds in familiebezit.
Met dank aan: Piet Dekeyser, Hilde D’haeyere, Steven Jacobs, Hendrik Defoort en Frank Vanlangenhove (Universiteitsbibliotheek, Gent), Véronique Van Bever en Jeroen Staes (S.M.A.K., Gent), Koen Brams, Marie-Ange Dutartre-Leroy, Schauni Camuendo Arias en Simon Delobel.