Vanaf de zomer van ’63 maakt Karel Geirlandt, voorzitter van de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst (VMHK), plannen om een grote expositie op te zetten omtrent de menselijke figuur in de beeldende kunst. Gérard Verhelst, Gents schepen voor Schone Kunsten, maakt een astronomisch hoog bedrag vrij, niet minder dan 1 miljoen Belgische frank [25.000 €]. Mede onder impuls van zijn politieke overste verklaart conservator Paul Eeckhout zich bereid om het Museum voor Schone Kunsten (MSK) ter beschikking te stellen voor wat een van de belangrijkste naoorlogse exposities in België zal worden: Figuratie en Defiguratie. De menselijke figuur sedert Picasso.
Eeckhout en Geirlandt verzekeren zich van de diensten van Georges Chabot, voorzitter van de commissie van het MSK, en Marc De Cock, beheerder van de VMHK. Dit ‘uitvoerend comité’ adviseert omtrent de inzet van de manifestatie in samenwerking met een ander kwartet (het ‘selectiecomité’), bestaande uit Émile Langui, Robert Giron, Jean Dypréau en Paul Haesaerts.
Figuratie en Defiguratie wordt opgevat als een tweeledige expo: een eerste sectie, De bronnen getiteld, met werken van de pioniers van de moderne kunst (vanaf het einde van de negentiende eeuw tot de jaren ’20) en daarnaast een overvloedig overzicht van de figuratieve kunst tot en met 1964, georganiseerd volgens stijlrichting. De tentoonstelling telt 286 werken, die in twintig zalen worden geëxposeerd. Dé blikvanger is de ‘grootste Picasso’ — een doek van 10 meter hoog en 16,40 meter breed dat de Spaanse kunstenaar in 1917 schilderde voor de balletvoorstelling Parade van Diaghilevs Ballets Russes in Parijs.
Bij de samenstelling van Figuratie en Defiguratie laat Geirlandt zich niet enkel adviseren door de leden van het uitvoerend en selectiecomité. Hij neemt tevens contact met binnen- en buitenlandse experts, onder wie Patrick Waldberg, een Amerikaans-Franse kunstcriticus die in het voorjaar van 1964 de tentoonstelling Le Surréalisme. Sources-Histoire-Affinités in de Parijse Galerie Charpentier op touw zet. Via hem worden verzamelaars van het werk van onder meer Balthus, Max Ernst en Juan Miró benaderd. Een andere gouden tip van de kunstcriticus betreft Het Grote Glas van Marcel Duchamp. In zijn expo in de Galerie Charpentier toont hij de door de Franse kunstenaar gefiatteerde kopie die deel uitmaakt van de collectie van het Moderna Museet in Stockholm. Hij suggereert om dit werk nadien over te brengen naar Gent. Op 18 februari 1964 richt Eeckhout een brief aan de in New York residerende Franse meester. Een kleine maand later antwoordt Duchamp dat hij Pontus Hultén zal aanschrijven om hem te overtuigen het werk vanuit Parijs naar Gent te transporteren om in de sectie van de Bronnen van Figuratie en Defiguratie te worden geëxposeerd.
Le Grand Verre zal uiteindelijk niet naar Gent worden overgebracht omdat de Parijse tentoonstelling, tegen Waldbergs aanvankelijke verwachtingen in, pas de deuren sluit op 15 september 1964 — twee maanden na de opening van Figuratie en Defiguratie.
Duchamps brief, d.d. 22 maart 1964, bleef, samen met honderden andere brieven, bijna zestig jaar in het bezit van Marc De Cock die als trouwe medewerker van Karel Geirlandt de meeste door Paul Eeckhout ondertekende brieven schreef. De gehele correspondentie zal door Marc De Cock in 2022 worden geschonken aan het Museum voor Schone Kunsten.
Met dank aan: Marc De Cock en Anton Pereira Rodriguez.