Op 3 juni 1969 richt de Gentse kunstenaar Yves De Smet (1946-2004), op dat moment drieëntwintig jaar oud, een brief aan zijn oudere collega Amédée Cortier (1921-1976) waarin hij hem voor een belangrijke keuze stelt: óf hij kiest voor een verdere samenwerking met galerie Richard Foncke, óf hij stapt mee in het verhaal “cortier-gent-plus-kern”. Plus-Kern verwijst hierbij naar het ‘centrum voor konstruktieve vormgeving’ dat De Smet samen met zijn echtgenote Jenny Van Driessche enkele maanden eerder heeft geopend in een herenhuis in de Gebroeders Vandeveldestraat te Gent. De Smet heeft grootse plannen met het werk van Cortier, maar vraagt (lees: eist) in zijn brief om eerst “een voorstel als dat van foncke” te weigeren.
Wat dit concrete voorstel van Richard Foncke (1920-2005) was, is niet met zekerheid te bepalen – De Smet heeft het over “een ondoeltreffende regionale aktie”: vermoedelijk gaat het om een uitnodiging voor een nieuwe solotentoonstelling in zijn galerie. Belangrijk is echter een blik te werpen op de voorgeschiedenis tussen beide figuren om te weten wat er allemaal speelt. Op het moment van de brief van De Smet, kennen Cortier en Foncke elkaar al geruime tijd. Beiden hebben een opleiding tekenkunst aangevat aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent in 1936, waar ze gedurende een aantal jaren in dezelfde klas zaten. Na zijn opleiding en legerdienst sluit Cortier zich rond het midden van de jaren vijftig aan bij Het Antenneke, een groep bevriende kunstenaars die zich schaart rond het gelijknamige driemaandelijkse literair en artistiek tijdschrift dat in mei 1954 in Gent werd opgericht. Foncke is op dat moment kunstredacteur van het tijdschrift en voorzitter van de kunstgroep. De boezemvrienden nemen deel aan twee tentoonstellingen van de leden, maar het zijn vooral de talloze discussies over kunst die gewichtig zijn voor de ontwikkeling van het oeuvre van Cortier. Hun sterke vriendschapsband wordt onder meer verbeeld in het zeventiende nummer van het tijdschrift (juli-september 1958), waarin Foncke een aantal belangrijke leden van de kunstgroep portretteert, en hij bij zijn tekening van Cortier “m’n jeugdvriend en kunstbroeder” optekent.
Na de stopzetting van het Antenneke in 1959 gaan de ex-studiegenoten elk hun eigen weg: Cortier bouwt zijn artistieke loopbaan verder uit, terwijl Foncke onder andere een nieuw tijdschrift uit de Gentse grond stampt – Het 5e Wiel– een uitgave van zijn ‘Voorlichtingscentrum’. In 1966 zet hij zijn eerste stappen als galeriehouder bij Galerij Contrast, dat hij samen met Charles Bernabé in de Lange Kruisstraat 5 te Gent runt. Ook Cortier stelt er tentoon, meer bepaald in de manifestatie Konstruktieve Kunst/Art Constructif/Constructive Art (april 1967), een groepstentoonstelling georganiseerd door… Yves De Smet, die zelf ook deelneemt. Enkele maanden nadien komt het tot een breuk tussen Bernabé en Foncke, waarop die laatste zijn eigen galerie aan de Sint-Jansvest begint. Aan het einde van datzelfde jaar verzorgt Cortier een solopresentatie in het prentenkabinet van deze nieuwe galerie, die tevens de laatste professionele samenwerking tussen beide vrienden betekent (indien de beide deelnames aan de zogenoemde ‘geschenkententoonstellingen’ in respectievelijk december 1967 en 1968 buiten beschouwing worden gelaten).
Ook Yves De Smet kent de voorgeschiedenis tussen beide heren en beseft dat het geen eenvoudige beslissing is voor Amédée Cortier. In zijn brief haalt De Smet alles uit de kast om hem te overtuigen: in ruil voor exclusieve vertegenwoordiging belooft hij onder meer een tweejaarlijkse “maandlange en volkomen kosteloze tentoonstelling” in Plus-Kern, de uitgave van een “cortier-map met vijf zeefdrukken” en een actieve promotie van zijn werk in binnen- en buitenland. Het antwoord van Cortier is niet gekend, maar uit een latere brief van De Smet aan Cortier (d.d. 4 oktober 1969) uit het archief van Jenny Van Driessche blijkt dat zijn eerste solotentoonstelling in Plus-Kern ondertussen in volle voorbereiding is. Foncke blijft echter aandringen op een verdere samenwerking – sterker nog: in een brief van Cortier aan zijn adres (d.d. 17 november 1969) staat te lezen dat de galeriehouder op het punt staat een mini-retrospectieve te organiseren met enkele werken uit zijn stock, zonder voorafgaand overleg met de kunstenaar. Als reactie hierop wenst Cortier meteen zijn werken uit de galerie terug te trekken. Uit een notitie in potlood op de brief kan worden opgemaakt dat de kunstenaar zijn werken helaas nooit heeft teruggekregen.
Op 28 oktober 1969 is het eindelijk zover: de eerste solotentoonstelling van Amédée Cortier opent in Plus-Kern. Hij toont er recente doeken (waaronder zijn eerste drieluiken), reliëfs en, op initiatief van De Smet, het werk Kleuromgeving, een maquette met monochrome paneeltjes van een (niet-uitgevoerde) ruimte. Ter gelegenheid van deze gebeurtenis wordt een map met vijf zeefdrukken uitgegeven. Na deze tentoonstelling volgen nog drie galerieshows op vijf jaar tijd, talrijke deelnames aan (groeps)manifestaties in verscheidene steden in Vlaanderen, en een groot overzicht in het Centrum voor Kunstambachten te Gent (1972), waardoor Plus-Kern er op korte tijd in slaagt om het werk van Cortier onder de publieke aandacht te brengen. Ook in Plus-Nieuws, het zeswekelijks tijdschrift dat wordt uitgegeven door de galerie, gaat De Smet meermaals in op het oeuvre van Cortier. De belangrijkste verwezenlijking van Plus-Kern is echter de introductie van Cortiers werk in Nederland. Na een eerste buitenlandse solotentoonstelling in de Verfindustrie Jac Eyck nv te Heerlen (november 1970) krijgt de kunstenaar onder meer grootschalige presentaties in het Groninger Museum (april-mei 1971, samen met Philippe Van Snick) en in het Stedelijk Van Abbemuseum te Eindhoven (oktober-december 1974, samen met Raoul De Keyser). Deze exposities vinden telkens plaats in nauwe samenwerking met Plus-Kern en/of op initiatief van Yves De Smet, die sinds zijn vertrek uit de galerie in 1972 Cortiers werk vurig blijft promoten tot aan (en lang na) het overlijden van de kunstenaar in 1976.
Met dank aan: Universiteitsbibliotheek Gent, Koen Brams, Simon Delobel en Jenny Van Driessche.