Op 22 november 1967 schrijft Eduard ‘Edy’ de Wilde [1919-2005] een brief aan de Gentse kunstenaarsgroep Nieuwe Rococo, meer bepaald aan hun vertegenwoordiger Frank Liefooghe. De Wilde is dan reeds vier jaar de directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam en staat voor een vooruitstrevend tentoonstellingsbeleid met ruimte voor nieuwe kunstvormen en jonge kunstenaars.
Het Gentse collectief werd enkele maanden eerder geformeerd door Balder [Boudewijn Van Hoecke, 1945-2014], Leo Copers [°1947] en Frank Liefooghe [°1943]. Onder invloed van de populaire cultuur en de Flowerpower, kwam de groep via enkele linguïstische probeersels als ‘rock-art’ en ‘new roc-art’ uiteindelijk uit bij de naam Nieuwe Rococo. Niet veel later vervoegden ook Mi van Landuyt [°1939], Frank Van den Berghe [°1946], Arnold Goes, André Naessens [1949-2003], Desy [Norbert Deseyn, °1945], Anne-Marie Wierinck, Didier Bontinck en fotograaf Jacques Verstraeten de groep. Het eerste wapenfeit van het collectief vond plaats in september 1967 en bestond uit het beschilderen van een muurtje op de weg naar Deinze, als hulde aan kunstschilder Roger Raveel, die volgens hen te weinig aandacht kreeg in België.
In de zomer van 1967 legde Nieuwe Rococo contact met de Nederlandse activist Herman Ysebaert [1928-1975]. Het plan werd opgevat om samen met diens ad hoc groepering AI [Artistieke Initiatieven] een happening te organiseren in Amsterdam. De twee kunstenaarsinitiatieven namen zich voor het Stedelijk Museum ‘in te pakken’ met een schilderij met een lengte van niet minder dan 210 meter — het ‘langste schilderij ter wereld’, aldus de kunstenaars. De lengte van het doek — gelijk verdeeld onder de twee groepen — werd bepaald door de omtrek van het Stedelijk. De makers wensten niet alleen de kunst dichter bij de mensen te brengen, meer aandacht te genereren voor jonge kunstenaars en een brug te slaan tussen België en Nederland, maar waren er tevens op uit aan te tonen dat kunstenaars naast een individuele identiteit ook beschikken over een ‘groepspersoonlijkheid’. Naast dit gemeenschappelijke programma hadden de Belgische en Nederlandse kunstenaars echter ook andere motieven om de actie op te zetten. Waar Ysebaert de happening in een brief aan Liefooghe [d.d. 08.11.1967] omschreef als “een omwenteling (…) definitieve wijziging van het kapitalistische kunstklimaat (…) directe aanslag op het bestofte museumbeleid (…) [dat ze hopen] door een schok wakker te schudden”, wilde de Gentse groep met het werk in de eerste plaats iets gemeenschappelijks creëren — een ‘20e eeuwse kathedraal’ — en zag het de actie zelfs als een eerbetoon aan ‘Europa’s beste museum’. Voor de Gentenaren was Amsterdam een artistieke en progressieve vrijplaats met het Stedelijk Museum als vaandeldrager. Terwijl de Amsterdamse groep met het schilderij protest wilde voeren tegen het Stedelijk van de Wilde, wensten de Gentse jongeren met het schilderij juist hulde te brengen aan datzelfde museum. De Nederlandse pers kwam met een rake typering van de actie: “50% protest/50% hommage”.
In de brief die Edy de Wilde aan Nieuwe Rococo richtte, stelde hij dat het idee om het Stedelijk in te pakken hem aansprak en nodigde hij de kunstenaars uit om op 5 december 1967 de actie te bespreken. De datum van de brief is een opvallend detail. Op 22 november 1967 waren de voorbereidingen voor de actie immers ver gevorderd. Het Belgische deel van het schilderij was al af en in Amsterdam. Zowel in de Nederlandse als in de Belgische kranten verschenen stukjes waarin de ‘happening’ uit de doeken werd gedaan. En een dag voordat de Wilde in de pen klom, haalde Nieuwe Rococo zelfs de nationale Belgische televisie met een speciaal voor deze gelegenheid door de groep georganiseerd persmoment. In het BRT-programma Tienerklanken presenteerden de kunstenaars het Belgische deel van het schilderij, dat opgesteld stond in Het Pand. De makers lichtten hun plannen toe om ‘een museum in een schilderij’ te tonen in plaats van ‘een schilderij in een museum’. Terwijl de cameraploeg op een Volkswagen Kever zat en in één trackingshot het volledige schilderij vastlegde, klonken de beats van de Amerikaanse rockband The Box Tops.
Een kleine twee maanden na de brief van de Wilde — van 18 tot 23 januari 1968 — was ‘het langste schilderij’ in Amsterdam te bezichtigen, waarna het — met uitzondering van een portret dat vandalen er hadden uitgesneden — naar de Gentse Sint-Pietersabdij reisde, waar het te zien was van 25 januari tot en met 11 februari 1968. In Amsterdam had de directeur van het Stedelijk een vlijmscherp manifest in de handen geduwd gekregen — de happening was een aanklacht tegen het “tekortschieten, respectievelijk uitblijven van activerende initiatieven van musea, kunstenaars, publiek en overheden” — in Gent was alles peis en vree.
Met dank aan: Mi van Landuyt, Frank Liefooghe, Leo Copers, Nele Ysebaert, Koen Brams, Stadsarchief Amsterdam, VRT-archief, Gilbert Lens, Kiki Van Dyck, Huguette en Norbert Deseyn.