Tussen 16 en 19 februari 1987 schrijft kunstenaar Philippe Vandenberg (1952-2009) een brief die hij aan zijn vriend en collega Franklin Engeln (°1956) richt. In zijn epistel benoemt hij een aantal van zijn inspiratiebronnen, om daarna over te gaan tot een kritiek op de kunstwereld.
In 1987 woont en werkt Vandenberg in Gent, Engeln in Antwerpen. Ze leren elkaar kennen in de Richard Foncke Gallery te Gent, die beide kunstenaars vertegenwoordigt. Het is niet de enige ontmoetingsplek: de kunstenaars spreken regelmatig af om iets te gaan eten en komen bij elkaar op bezoek op atelier. Daarnaast onderhouden ze een briefwisseling, waarin ze hun gespreksstof verder uitdiepen.
Engeln en Vandenberg zijn gefascineerd door dezelfde kunstenaars, filosofen, schrijvers en filmmakers. In zijn brief noemt Vandenberg een resem schilders uit de canon van de kunstgeschiedenis op: Giotto di Bodone, Rembrandt van Rijn, Francisco Goya, Paul Cézanne, Kazimir Malevitsj, Pablo Picasso, Anselm Kiefer,… In een andere brief worden filmmaker Rainer Werner Fassbinder, dichter Jean Prévert en schrijver Jean Genet vermeld. Daarnaast vormt populaire cultuur een belangrijke inspiratiebron voor de Gentse kunstenaar.
Een studie van de omvangrijke bibliotheek van Vandenberg toont aan dat de genoemde namen in 1987 veelvuldig voorkomen in de boeken die hij verzamelt. De lectuur ervan biedt inzicht in de themata en vormelijke motieven van zijn werk. De boekencollectie is de getuige van de kunsthistorische traditie die aan de basis ligt van zijn oeuvre, reeds op het einde van de jaren ’80.
De brief bevat tevens een passage waarin Vandenberg zich negatief uitlaat over de toenmalige omgang met kunst. Kunst is volgens hem een “lust-product” geworden, dat in handen gevallen is van “selektieheren”. De focus is verschoven naar blockbustertentoonstellingen. De wortels daarvan liggen in een verlangen naar macht en bekendheid.
Ter illustratie haalt hij de tentoonstelling Kunst-zicht: Van aangezicht tot aangezicht (21/01/1987-28/02/1987) aan, gecureerd door Jan Hoet, toen conservator van het Museum van Hedendaagse Kunst te Gent. De tentoonstelling vindt plaats in Galerie Kunst-Zicht in het studentenrestaurant van de Universiteit Gent in de Overpoort. Kunst-Zicht komt tot stand in samenwerking met de Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen van de Universiteit Gent en de Gentse Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Met het project wil het Museum van Hedendaagse Kunst haar collectie op een andere manier naar het publiek brengen. Aangezicht tot aangezicht is de eerste tentoonstelling in het studentenrestaurant. Het onderwerp van de tentoonstelling is, zoals de titel doet vermoeden, het menselijk gelaat. Werken van bekende kunstenaars zoals Karel Appel, Bruce Nauman en Andy Warhol hangen op in een ruimte die ontworpen is door architectenduo Paul Robbrecht en Hilde Daem. In de expo is ook een werk van Vandenberg opgenomen.
Vandenberg verkondigt dat studenten zijn werk moedwillig beschadigen door er bijvoorbeeld mayonaise naar te gooien. Dat is de schuld van de curator, want: “Waar haalt Hoet de pretentie om zomaar mensen zaken op te dringen”. Op het einde van de jaren ’80 zijn de twee in onmin en laat Hoet zich negatief uit over Vandenbergs werk in de pers. Uiteindelijk wil Vandenberg graag op een goed blaadje komen bij Hoet, die deuren kan openen of sluiten voor jonge kunstenaars. De echte verzoening komt er pas in 1995 met de tentoonstelling Job XIII 12 (30/04/1995-05/06/1995) in het Museum van Hedendaagse Kunst.
Met dank aan: Franklin Engeln, Johannes Muselaers (Philippe Vandenberg Foundation) en Universiteitsbibliotheek Gent.