Begin jaren 70 rijdt kunstenaar Mi van Landuyt (1939) vanuit Gent naar de Antwerpse fotograaf Raoul Van den Boom (1937), met wie ze goed bevriend is. Ze maakt er kennis met Jean Warie, een kunstenaar die naar Parijs zou doorreizen. Aan het eind van hun visite hengelt Warie bij Van Landuyt naar een lift tot Gent. Ze stemt in en nodigt hem uit de nacht door te brengen op de Ajuinlei waar ze een appartement betrekt met haar partner Balder (Boudewijn Van Hoecke, 1945-2014), die tevens kunstenaar is. Hoewel haar nog af en toe nieuws ter ore komt over zijn artistieke activiteiten, zou ze Warie na deze toevallige ontmoeting nooit meer terugzien.
Begin juli 1976 ontvangt het Gentse kunstenaarskoppel op hun nieuwe adres in Landegem een onverwacht bericht omtrent het heengaan van ‘Monsieur Jean-F. Warie-SCHWIND’. Het overlijdensbericht, opgesteld te Gent op 18 mei 1976, vermeldt op klassieke wijze de naasten van Warie en maakt gewag van een ongeval ten noorden van Parijs. De rouwdienst en teraardestelling zouden reeds plaatsgevonden hebben in besloten kring. Het valt echter op dat in het bericht uitdrukkelijk ‘sans profession’ wordt opgetekend, terwijl gangbare informatie als de geboortedatum ontbreekt. Een expert zou bovendien opmerken dat de adresgegevens geschreven zijn door Jean Warie zelf. Ook Van Landuyt is in de war: wie is Schwind?
Jean François Joseph Warie, geboren te Gent in 1935, behaalt net voor zijn dertigste een licentiaatsdiploma in de Romaanse filologie aan de Rijksuniversiteit Gent. Zijn scriptie wijdt hij aan de snedige Franse auteur en criticus Paul Léautaud (1872-1956). Nauwelijks enkele maanden na het ontvangen van zijn diploma wordt Warie assistent aan dezelfde faculteit. Hij ontwikkelt in deze periode ook een uitgesproken interesse voor hedendaagse kunst. Via zijn studiegenote Edith De Witte geraakt Warie nauw betrokken bij de werking van Fitzroy, een galerie die ze in 1968 opende in de Jean Stasstraat te Brussel. Een rol achter de schermen blijkt onvoldoende. Vanaf 1969 treedt hij ook zelf naar voren als kunstenaar. Hij doet dit onder de naam Jean Schwind — de meisjesnaam van zijn moeder. In mei 1969, kort na een expositie van Marcel Broodthaers in Fitzroy, volgt in de galerie Schwinds eerste tentoonstelling. De academicus brengt abstracte monotypes met bladgoud.
Uit latere verklaringen, waarin hij aangeeft gedurende deze beginperiode alle genres te hebben beoefend, blijkt dat er van meet af aan iets anders op het spel staat. Al in december datzelfde jaar presenteert hij nieuw werk. Met gespannen nylondraden maakt Schwind galerie Fitzroy ontoegankelijk. De actie vormt het begin van een reeks visueel gedocumenteerde Occupations en Sealings, waarbij hij zich ruimtes toe-eigent of deze kortstondig verzegelt. Ook zijn eigen universiteitskantoor blijft er niet van gespaard.
In maart 1971 gaat hij nog een stap verder. Met Collection Schwind opent hij in Fitzroy een expositie met werken van de hand van klinkende namen als Arman, César, Fontana, Klein, Manzoni, Rotella, Soto, Spoerri en Van Hoeydonck. Het publiek dat in grote getale aanwezig is op de vernissage, ontdekt gaandeweg beetgenomen te zijn en reageert onthutst. Schwind wordt weggezet als oplichter. Zijn ‘appropriations’ zijn echter meer dan een provocatie. Door de (authenticiteits)waarde van kunstwerken of collecties openlijk in vraag te stellen, onthult en ondergraaft hij de mechanismen van de kunstwereld van binnenuit. Met exposities in onder meer Yellow Now in Luik, Celbeton in Dendermonde en de Neue Galerie in Aken zet Schwind zijn strijd ook na dit opzienbarende statement voort.
In 1972 sluit Fitzroy en zegt Warie zijn baan aan de universiteit op, maar Schwind werkt verder en blijft provoceren. Wanneer Guy Jungblut, oprichter van Yellow Now en een nauw contact van Schwind, hem in maart 1974 telefonisch te kennen geeft niet warm te lopen voor zijn recentste artistieke plannen, krijgt de Luikse galerist de dag nadien een telegram uit Gent: “Schwind overleden na telefoongesprek. Mevrouw Schwind.” Het duurt meer dan drie weken vooraleer Jungblut een telegram mag ontvangen met de geruststellende boodschap dat Schwind ‘herrezen’ is.
Ook na deze zedeloze streek zou de kunstenaar zijn bestaan en dood blijven thematiseren. In de zomer van 1974 zendt Schwind de curatoren van de Triënnale in Brugge een telegram met de boodschap dat hij nog in leven is: “I AM STILL ALIVE”, getekend SCHWIND. Op de naam na betreft deze artistieke bijdrage een letterlijke kopie van de telegrammen van conceptueel kunstenaar On Kawara. Ondanks deze boodschap publiceert het Brusselse tijdschrift Clés pour les arts in oktober 1974 een artikel — waarin Warie mogelijk de hand heeft — dat alludeert op de voltooiing van Schwinds artistieke missie. Ook een grote, zwart gespoten rouwkrans met Belgische driekleur, A notre cher art belge, gesigneerd in 1975 met zijn achternaam, lijkt opnieuw het einde in te luiden.
Om te verhinderen dat de toe-eigeningen hun effect zouden verliezen en Schwind zelf deel zou gaan uitmaken van het artistieke circuit, haalt de kunstenaar een laatste keer uit. Na een carrière van zeven jaar, worden Belgische kunstenaars en kunstinstellingen in mei 1976 met een fictief doodsbericht op de hoogte gebracht van het heengaan van Jean-F. Warie-SCHWIND. Mogelijk laat hij zich hierbij inspireren door een gebeurtenis uit het leven van zijn literaire evenknie Léautaud, van wie in 1941 verkeerdelijk een overlijdensbericht verscheen in het Algerijnse dagblad Oran Républicain. Met de aankondiging, die in september 1976 paginagroot wordt opgenomen in het Belgische tijdschrift voor hedendaagse kunst +-0, stapt Schwind op radicale wijze uit de kunstwereld.
Waarom Van Landuyt en Balder het bericht met twee maanden vertraging ontvingen en hoe Warie aan hun nieuwe adres kwam, blijft een raadsel.
Met dank aan: Godart Bakkers, Koen Brams, Frederik Donche en Mi van Landuyt.