“Namens het Nationaal Centrum voor Moderne Kunst en de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst [VMHK] te Gent, heb ik de eer U hierbij het volgende verzoek te richten. Dank zij de bereidwillige medewerking van Uw Stadsbestuur werd in het voorbije lenteseizoen in de voormalige Sint-Pietersabdij de nationale tentoonstelling van hedendaagse kunst Forum 61 (…) ingericht. (…) Tijdens de lente 1962 zouden wij er aan houden in dezelfde Sint-Pietersabdij Forum 62 in te richten doch ditmaal met een internationaal karakter,” zo schrijft Karel Geirlandt op 7 november 1961 in een brief die hij richt aan het Gentse college van burgemeester en schepenen. De voorzitter van de VMHK haalt zijn slag thuis. De Sint-Pietersabdij zal in 1962 opnieuw het decor vormen voor een expo van hedendaagse kunst.
Anders dan de gelijkluidende naam doet vermoeden, zijn er heel wat verschillen tussen de eerste en de tweede editie van Forum. De belangrijkste verandering wordt door Geirlandt in zijn brief aan het Gentse stadsbestuur aangegeven: Forum 62 omvat niet alleen Belgische maar ook internationale kunst. De wijze waarop deze ambitie wordt waargemaakt, is op zijn zachtst gezegd apart te noemen. Het merendeel van de werken van buitenlandse kunstenaars wordt verkregen via twee Belgische kunstgalerijen, meer bepaald Galerie Smith (Brussel) en Galerie Ad Libitum (Antwerpen). John Trouillard en Jacqueline Reydams van Ad Libitum worden zelfs gevraagd een volledige zaal in te richten met werk van leden van de Zero-groep. Naast de galeries zijn ook enkele verzamelaars (vooral de Brusselaar Philippe Dotremont) belangrijke leveranciers van werken van buitenlandse kunstenaars, onder wie Adolph Gottlieb, Asger Jorn, Joan Mitchell en Morris Louis.
Met veel kunst- en vliegwerk weten Karel Geirlandt en Paul De Vree, de voorzitter van het Nationaal Centrum voor Moderne Kunst, een bijzonder opmerkelijke editie van Forum te realiseren. De expo omvat 85 werken van 37 Belgische en evenveel buitenlandse kunstenaars. In de Sint-Pietersabdij worden vijf imposante ruimten ingepalmd: de pandgang, de kelder, de kapittelzaal en zalen op de eerste en tweede verdieping. Vooral de presentatie van de Zero-groep op de bovenste etage van de abdij mag baanbrekend worden genoemd.
Net zoals in 1961 [zie Brief van Paul De Vree aan Karel Geirlandt, d.d. 20 juni 1961] wordt het laatste hoofdstuk van de historie van de tweede editie van Forum in Antwerpen geschreven. Opnieuw is het Paul De Vree die in een brief aan Karel Geirlandt terugblikt op de Gentse expositie. Hij heeft lucht gekregen van een manifestatie van de groep Onderaards, een collectief rond dichter en kunstenaar Serge Largod (pseudoniem van Ernest Aerts), waartoe onder meer Paul Bervoets, Wybrand Ganzevoort, Rudy Meekers, [Julia?] Ong-a-ban, Marcel Van Maele, Wout Vercammen en Leon Van Essche moeten worden gerekend. Na een telefoongesprek met zijn trouwe luitenant, Jack Schelfhout, de penningmeester van het Nationaal Centrum voor Moderne Kunst, meent De Vree dat de Onderaardsen (of The subterraneans) protesteren tegen de deelname van ‘schilders met marchands’ aan Forum 62. Het ontlokt hem de commentaar dat Largods protest niet veel indruk maakt aangezien zijn groep exposeert in de Galerij Dorekens (Kipdorpvest 41, Antwerpen). Mocht De Vree evenwel het manifest van Onderaards 62 onder ogen hebben gekregen vooraleer hij Geirlandt aanschreef, dan zou hij de zaak anders hebben ingeschat. Largod heeft het in het gestencilde pamflet wel over het uitblijven van uitnodigingen als iets van “officiële of semi-officiële zijde” wordt gepland, maar rept verder niet over marchands en de kansen die zij kunnen bieden. Het initiatief van de Onderaardser is er vooral op gericht om een podium te geven aan de ‘maudits’, “randfiguren, buitenstaanders, figuren waar niemand mee weg weet, figuren die men niet weet te plaatsen, die men nooit weet wonen, die steeds te vroeg of te laat komen, de niet gangbaren, de eigen-aard-igen, de onbehoorlijken, de verdachten, degenen waarvan men zegt dat ze nooit werk hebben, die hun krachten steeds ‘versnipperen’, die geen enkele goeie maatschappelijke raad aanvaarden”.
Paul De Vree verwijst in zijn brief aan Geirlandt verder naar een poëzieavond met medewerkers van de tijdschriften Stuip (geleid door Tony Rombouts), Sinteze (geleid door Jef Andriessen) en Het Kahier (geleid door Ben Klein) op 1 juni 1962 in de kunsthandel van Guy Dorekens. Hij laat zich in zijn schrijven ook kennen als de promotor van het werk van Jef Verheyen en meldt dat de Knokse verzamelaar Louis Bogaerts pas een drieluik van de Antwerpse kunstenaar heeft aangeschaft. Hij informeert of Geirlandt contact heeft gehad met R. Leonard, het hoofd van de Dienst voor Kunst en Letteren bij het ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur. Tenslotte biedt hij Geirlandt kaartjes aan voor de uitreiking van de Harry-prijs op 1 juni 1962. De eerste laureaat is de auteur waarnaar de prijs is vernoemd, Harry Mulisch, die in de ogen van de organisator — het Vilvoords Kultureel Centrum/Teater 61 — “de stille moed heeft gehad in zijn oeuvre waarheid te bergen, geen politieke waarheid aan de vlag, geen godswaarheid op het altaar, maar waarheid met een ingetoomd gebaar, de handdruk van de broer die overtuigt”.
Met dank aan: Els Bervoets, Simon Delobel, Femke Dooms, Toni Geirlandt, Carlos Montalvo, Abel Provoost, Anna Püschel, Cateau Robberechts en Sophie Syev.