Eind jaren 1960 leerde Jan Vercruysse de Gentse schilder en schrijver Pjeroo Roobjee kennen in Brugge via hun gemeenschappelijke vriend, de schrijver John Groosman. De verloofde van Vercruysse, Lydie Wintein, werkte als verkoopster in de kledingwinkel van Ingrid Knipfer, zelf ook dichteres en de vrouw van John Groosman. Vercruysse, op dat moment rechtenstudent aan de Universiteit van Gent en aspirant-dichter, pendelde voortdurend tussen Gent en Brugge en had in die periode slechts sporadisch contact met Roobjee. Wanneer Vercruysse zich na zijn huwelijk met Wintein in augustus 1972 definitief in Gent vestigde, werd de vriendschap met Roobjee intenser. Jan en Lydie betrokken een kleine zolderkamer in de schaduw van de Sint-Jacobskerk, waar Pjeroo regelmatig op bezoek kwam. Roobjee herinnert zich Vercruysse als een verlegen en zeer gesloten man met wie de gesprekken “stug maar toch hartelijk” verliepen.
Vercruysse maakte via Roobjee kennis met andere Gentse kunstenaars en schrijvers, onder wie Willy Plompen, Dirk Liefooghe, Ludwig Alene en de leden van het kunstenaarscollectief De Nieuwe Rococo. De groep kwam geregeld samen in café Shamrock in de Stadhuissteeg, volgens Roobjee een groezelig “café van ellende”, waar ook liveoptredens en performances gehouden werden. Het gezelschap zakte ook vaak af naar het buitenverblijf van de dichter Ludwig Alene in het Oost-Vlaamse Kruiskerke bij Aalter. In het lokale café De Nieuwe Snoeibijl bij “tanteke Laura” werden de Gentse kunstenaars door de lokale jeugd, die vooral uit landbouwerszonen bestond, argwanend bekeken als hippies en bohémiens. Al snel groeide bij Roobjee het idee om de lokale jongeren uit te dagen tot een voetbalmatch op het veld achter De Nieuwe Snoeibijl. De voetbalploeg die Roobjee samenstelde – de Keiharde Kunstzinnige Knallers – bestond uit kunstenaars en dichters uit het Gentse en Brugse, onder wie Danny Matthys, Willy Plompen, Jan Burssens, Jan van der Hoeven en Jan Vercruysse. Op een ijskoude zaterdagnamiddag in januari 1973 vond de match plaats. Ondanks de aanvalslust van Vercruysse en co bleken de Gentse kunstenaars niet opgewassen tegen de lokale jeugd. Mede door de grote hoeveelheid koffie, die rijkelijk werd aangelengd met jenever en die tijdens de match gedronken werd door het Gentse team, resulteerde de match in een nederlaag met harde cijfers.
Hoewel Vercruysse na zijn studies een positie als assistent aan de faculteit Rechten van de Universiteit van Gent had verworven, ambieerde hij vooral een artistieke carrière. Op 15 mei 1973 kwam hij voor het eerst naar buiten met zijn poëzie en stuurde hij, onder het pseudoniem Jasse ’t Noord, een gedichtenbundel in voor de Poëzieprijs van Tielt. Zijn inzending bestond vooral uit visuele poëzie en typografische vormexperimenten. Eén van de gedichten werd opgedragen aan Pjeroo Roobjee. In het lettertype Spring, ontworpen door Bernard Jacquet en uitgegeven door het Franse bedrijf Mecanorma in 1971, verwees Vercruysse in vier talen naar het beroep van Pjeroo, namelijk kunstschilder en romanschrijver. Het lettertype, dat vormelijk aansluit bij de beeldtaal van de flowerpower-beweging uit de late jaren 1960, lijkt een subtiele verwijzing naar Vercruysses ambivalente houding tegenover Roobjee. Voor hem behoorde Pjeroo – hoewel hij slechts drie jaar ouder was – tot een oudere generatie, of wat hij volgens Roobjee met enige spot “de generatie van de broekafstekers” noemde. Pjeroo en zijn artistieke vrienden waren erfgenamen van het expressionisme en sterk beïnvloed door Amerikaans schrijvers zoals Jack Kerouac en Allen Ginsberg, terwijl Vercruysse er een meer intellectualistische en Duchampiaanse opvatting over kunst op nahield. Ondanks het verschil in artistieke visie was er toch een wederzijdse vriendschap en genegenheid, maar Vercruysse speelde zijn gedichten niet vaak door aan Roobjee. Pas een dikke maand na het indienen van de poëziebundel voor Tielt bezorgde Vercruysse zijn vriend een kort briefje waarin hij het aan hem opgedragen gedicht bijvoegde. Het briefje en het gedicht zijn tevens een bedanking voor de kat die Jan en Lydie van Roobjee cadeau kregen.
In 1974 legde Vercruysse zijn mandaat als assistent aan de UGent vroegtijdig neer en opende hij de Elsa von Honolulu Loringhoven Galerie in Onderbergen in het centrum van Gent. De bar (privé-club) van de galerie werd al snel het nieuwe stamcafé van de groep rond Roobjee. Zo werd er bijvoorbeeld het huwelijksfeest van Pjeroo en Leentje Zwaenepoel op 30 november 1974 ’s avonds voortgezet. Vercruysse nodigde aanvankelijk zijn voetbalvrienden uit om tentoon te stellen in de galerie, onder wie Plompen en Liefooghe, maar maakte gaandeweg keuzes die niet meer in de smaak vielen van Roobjee, onder meer projecten met internationale conceptuele kunstenaars zoals Joseph Kosuth, Peter Downsbrough en André Cadere.
Deels omwille van financiële problemen, maar vooral in functie van zijn eigen artistieke ambities, sloot Vercruysse de galerie in het voorjaar van 1976, wat meteen ook het einde inluidde van de vriendschap tussen Jan en Pjeroo. Vercruysse vond aansluiting bij kunstenaars als Lili Dujourie en Guy Mees, en liet de Gentse “broekafstekers” definitief achter zich.
Met dank aan: Pjeroo en Leentje Roobjee-Zwaenepoel en Koen Brams.